Harlingen, de economische ontwikkeling in de loop der eeuwen (1)

Harlingen, de economische ontwikkeling in de loop der eeuwen (1)
Uit: Leeuwarder Courant, 25 Augustus 1934

Gegevens uit bronnen worden zorgvuldig overgenomen, maar lees- en typfouten zijn onvermijdelijk. Gegevens die niet in de bron staan maar door mij zijn aangevuld op basis van andere bronnen of andere gegevens uit dezelfde bron, zijn voorzien van een *. Gegevens die door mij aangepast of geïnterpreteerd zijn, zijn zoveel mogelijk voorzien van een verduidelijkende toelichting tussen [ ]. Bij het overnemen van eigennamen is de originele spelling gehandhaafd. Soms is echter te voorzien dat een kennelijke schrijf- of spelfout in de bron een probleem zal geven bij het zoeken naar een eigennaam of bij het maken van een alfabetische index. In zo'n geval is de juiste of meest voorkomende spelling van een eigennaam aangehouden, met toevoeging van een toelichting tussen [ ]. Bij het overnemen van plaatsnamen, straatnamen en beroepen die in alfabetische indexen terecht komen is voor zover mogelijk de moderne spelling aangehouden, om het zoeken te vereenvoudigen. Mogelijk staat in een bron bijvoorbeeld Doccum, terwijl op deze website Dokkum staat. Zo wordt een glaesemaecker een glasmaker. Die spelling is voor het doel van deze website (het ontsluiten van bronnen, niet het transcriberen van bronnen) niet belangrijk.



Bij de viering van het zevenhonderdjarig bestaan der stad.

I.

"Harlingen biedt Havard eene tegenstelling met Medemblik en Enkhuizen. "La ville" - zegt hij, "ne parait point endormie, mais au contaire éveillée, turbulente".(1) Te Harlingen worden onze vrienden hoffelijk ontvangen door den heer Bos en zijne moeder, wier schoone verzameling schilderijen en gravures met bewondering werd beschouwd onder het genot van "des assiettes de "soeskrakelingen", qu'on mange avec du fromage et de quelques flacons de vin vieux".(2) Daarbij bleek de aardige bizonderheid, dat de heer Bos een vertaling had doen vervaardigen van Havard's "Merveilles de l'art hollandais".(3)
Prof. dr. Jan ten Brink, ter inleiding van Henry Havard, Verleden en Heden. Een tocht langs de kusten van de Zuiderzee (1875).

Het was in 1873, dat de kunstzinnige en gezellig vertellende Fransche toerist Henry Havard in gezelschap van zijn beide Hollandsche kunstvrienden van Texel de Friesche kust naderde en Harlingen in 't gezicht kreeg. De zeeschilder Van Heemskerck van beest en de ambtenaar van de Koninklijke Bibliotheek Deketh voeren namelijk met den naar kunst speurenden Franschman mee op schipper Sluring's tjalk, om ook in Friesland "ontdekkingen" te doen en de zeden des lands beter te leeren kennen. Men naderde dan de eerste Friesche zeehaven: "twee hooge steenen hoofden" die met een zachte glooiing naar zee afloopen, twee klokketorens, gebruind door de jaren, aan de linkerzijde een groot vierkant gebouw, een klein, nog wel uit hout opgetrokken lichtbaken, eenige zwarte molens en wat groene bomen, ziedaar, al wat men, uit zee naderende, van Harlingen in 't vizier krijgt". Aldus de eerste indrukken van Havard.

Doch weldra ziet hij meer, als hij, de twee groote dokken doorgevaren zijnde, door de sluis de stad nadert. Vol geestdrift schrijft hij dan nog dit: "Inderdaad is Harlingen de groote haven van Friesland. Deze stad geeft haar achterland contact met Engeland, waarheen de bergen van kaas, vruchten en eieren via de dokken van Harlingen verscheept worden, terwijl in de binnengrachten het vee, runderen en schapen zoowel als varkens en hoenders, wordt ingeladen om aan gene zijde van het Kanaal tot voedsel te strekken aan hen, die al het beste en edelste, wat de kusten der Noordzee opleveren, lijken te willen verorberen. De Londensche opkoopers werpen zich dan ook als een vlucht raven op Harlingen. Zij azen op den Frieschen veestapel, beklimmen de graanzolders der boeren, vergeten ondertusschen niet beslag te leggen op de heerlijke Friesche boter, om daarmee de blondharige misses van Dickens en Thackeray in staat te stellen haar talrijke boterhammen te smeren. Van den tijd, dat Albion begonnen is bij zijn naburen aan te koopen, wat in eigen land aan voedingsmiddelen ontbrak, werd Harlingen de uitvoerhaven voor de overtollige producten van den Frieschen landbouw en wist zich daardoor een blijvende welvaart te verzekeren."

In verband daarmee teekende de vermaarde geograaf Blaeu in 1668 in diens "Theatrum urbium Belgicae foederatae" aan: Zoowel het aantal zeeschepen van alle soort als de menigte zeelieden en sjouwers, die men in deze haven ziet, grenst aan het ongeloofelijke: verbazend groot is ook het aantal handelszaken, die er bestaan en de handelsovereenkomsten, die er gesloten worden." En dat in de eeuw, toen Harlingen zijn beide voorhavens nog niet bezat!

Ziedaar twee tijdsbeelden, die spreken van roem en glorie, hoogtepunten in de ontwikkeling van Harlingen als zeehaven, dat meer dan andere havensteden zijn ups and downs heeft gehad en dat door merkwaardige economische tegenstellingen zich telkens weer opnieuw bij de gewijzigde omstandigheden heeft moeten aanpassen. Dit maakt zijn geschiedenis als economische voorpost van Friesland belangwekkend, geeft kleur aan de economische geschiedenis van dit gewest in 't algemeen en moge ter gelegenheid van de aanstaande feesten te Harlingen aanleiding zijn om in korte trekken op enkele der ontwikkelingsstadia van Harlingen de aandacht onzer lezers te vestigen.

Letten we op wat eens geweest is, thans nog bestaat en vermoedelijk zal komen ten aanzien van Harlingen's economische positie, dan kunnen we al dadelijk vaststellen, dat deze thans meer centraal is, terwijl de stad vroeger vrijwel een periphere positie innam. Er heeft in den loop der eeuwen namelijk een verschuiving der economische beteekenis van de Friesche steden plaats gehad: van Zuid en Noord naar 't Westen, Stavoren-Dokkun in de richting Leeuwarden-Harlingen. Dit verklaart ook den hoogeren ouderdom van eerstgenoemde zeehavens (waarvan Dokkum weldra een binnenhaven werd door de indijking der Lauwerszee), boven het veel jongere Harlingen.

In overeenstemming met de overheerschende positie der oudere Friesche zustersteden kwam Harlingen in de 15e en 16e eeuw, vooral in de laatste, op als zeehaven, zoowel als de meest periphere stad van Friesland, georienteerd op Holland, in contact met de havens van Noord- en Oostzee, den schakel vormend tusschen Friesland en Holland-Zeeland ten onzent, Engeland, Noord-Duitschland en de Scandinavische landen daarbuiten. Dr. Poelman, de vroegere rijksarchivaris van Groningen, heeft in zijn verschillende studiën op het gebied van den Noord-Nederlandschen handel, een dergelijke positie voor Dokkum en vooral voor de Zuid-Friesche havens Stavoren, Hindeloopen en Workum overtuigend aangetoond gedurende de periode der late Middeleeuwen.

Doch omstreeks de tweede helft der 16e eeuw erfde het inmiddels opgekomen Harlingen door zijn gunstiger ligging voor open zee (minder zandbanken voor de kust en de rrede, ijsvrije haven, betere outillage, enz.), en gewijzigde handelspositie, economische structuurveranderingen in de aangrenzende landen, een groot deel van dien bloei van het oude Stavoren en Dokkum. De Friesche admiraliteit werd daarheen overgeplaatst, nieuwe handelshuizen verrezen tegen het einde der 16e en in 't begin der 17e eeuw te Harlingen, de scheepvaart verbond zich met den zich steeds uitbreidenden handel, de havenwerken werden vergroot en andere bestaansmogelijkheden werden te Harlingen onder oogen gezien. Tot deze behoorden o.a. de Friesche Groenlandvaart, vanuit Harlingen naar en in de buurt van Spitsbergen ondernomen; de Friesche zuivelexport begon zich vervolgens op Harlingen te concentreeren; de overvloed van Friesche landbouwproducten werd via de Harlinger sluizen naar Holland en Engeland afgeleid en zelfs de Friesche turftjalkers brachten langs de Harlinger haven haar ladingen naar de Hollandsche steden en fabrieken. Men vergete ook het daardoor steeds in bloei toenemende reederijbedrijf, den scheepsbouw en den houthandel niet, die in Harlingen reeds in de 17e eeuw een belangrijk centrum vonden. ten slotte voegde zich daarbij, vooral in de 18e eeuw, de nijverheid, die speciaal voor Harlingen een eigen karakter droeg dor zijn contacten met de landen van overzee.

Enkele bizonderheden van dit globale beeld zullen misschien welkom zijn. Verschillende schrijvers van naam, meestal deskundigen op het gebied der sociale en economische geographie als wijlen professor Blink, B.J. Swart, dr. E. van Hinte, dr. Ferwerda, dr. J.H. Sebus e.a. hebben in den laatsten tijd over dit onderwerp verschillende verhandelingen en studiën gepubliceerd, terwijl de "Leeuwarder Courant" eveneens aan de besprekingen en verslagen te dezer zake de noodige aandacht schonk: L.C. 6 Januari 1925: Harlingen als havenplaats, L.C. 15 December 1928: Harlingen voorhaven van Leeuwarden (rubriek Ons Friesche Land en Volk), L.C. 12 Augustus 1929: Het economisch leven van Harlingen, L.C. 15 Februari 1930: Harlingen en Oostmahorn (rubriek Ons Friesche Land en Volk), L.C. 20 Augustus 1931: Het Kanalenplan en de H.S.N. te Harlingen, L.C. 20 October 1931: Harlingen en de spoorweg over den afsluitdijk, L.C. 23 Januari 1934: Harlingen en het Kanalenplan.

Voor het heden dus litteratuur genoeg, belangstelling te over en gemakkelijke beschikbaarstelling van allerlei gegevens van dezen aard; doch dit kan niet ten opzichte van het verleden getuigd worden. Behalve, dat hier de bronnen schaarsch zijn, het plaatselijke archief weinig van beteekenis biedt in tegenstelling met de rijke archieven der aangrenzende stedelijke gemeente Franeker en Leeuwarden, is Harlingen ook nimmer een stad geweest met een uitgesproken Friesch karakter, cosmopolitisch van oorsprong en wat structuur zijner bevolking betreft, met weinig zin voor cultuur, het locaal-eigene en den roem van een grootsch verleden. Dit maakt, dat zijn geschiedenis, hoewel nochtans rijk en interessant door de bonte verscheidenheid van de vele aspecten, arm is aan geschreven documenten en gedrukte bescheiden, daardoor weinig opviel onder de "Lokalhistoriker" en veel minder beoefenaren telde dan de plaatselijke geschiedenis van Leeuwarden, Franeker en Workum.

Haagsma, die belangrijke gegevens over de Friese Groenlandvaart publiceerde, is onder hen wel de meest bekende, terwijl thans de auteur der serie "Tusschen Flie en Lauwers" ook interessante mededeelingen over Oud-Harlingen in dit blad ten beste geeft. Maar ook daarbij is weinig aan de archief-documenten ontleend.

A. Hallema.




(1) De stad Harlingen schijnt geenszins ingedommeld, integendeel veeleer ontwaakt tot een nieuw leven, druk en beweeglijk.
(2) Soeskrakelingen op bordjes, die men eet met kaas en eenige flesschen ouden wijn.
(3) Wonderen van Hollandsche kunst.