Algemeen
Opzet
Families
Bronnen
Methoden
English

De priesters van de Harlinger rijkdom. Een onderzoek naar doopsgezinden en hun netwerken in de 17e en 18e eeuw.

Opzet

Opzet

Op deze pagina:

Naar boven.

Inleiding

De Harlinger theoloog en leraar der doopsgezinden Heere Oosterbaan (1736-1807) werd door een patriotse voorman eens spottend tot "priester van de Harlinger rijkdom" bestempeld. Die kwalificatie zei niet alleen iets over Oosterbaan maar ook over het milieu waaruit hij voortkwam en waarin hij, na in Amsterdam hoogleraar aan het Doopsgezinde Seminarie te zijn geweest, weer zou terugkeren. In de (tweede helft van de) zeventiende, de achttiende en de vroege negentiende eeuw speelde een aantal doopsgezinde families, onder wie de Oosterbaans, een toonaangevende rol in het met name het economische en culturele leven van Harlingen. Nagenoeg al deze families waren nauw aan elkaar verzwagerd en deelden met elkaar economische belangen vanwege hun sterke betrokkenheid bij de lokale nijverheid en trafieken én bij de regionale en buitenlandse handel en scheepvaart.

Uit verspreide historische en genealogische publicaties rijst wel een beeld op van deze Harlinger doopsgezinden als één grote familie, maar systematisch onderzoek naar hun precieze onderlinge banden (of naar hun verhouding tot de rest van de doopsgezinde bevolking van Harlingen of hun voortrekkersrol in de provincie bij oproerige bewegingen in 1672, 1748 of 1795 of hun opvallende welstand en de achtergronden daarvan), is tot op heden nog niet gedaan.

Het hier voorgestelde onderzoek wil in deze leemte voorzien, maar daarnaast ook modelstudie zijn voor netwerkonderzoek. Ons doel is namelijk aan te tonen dat de leidende positie van de Harlinger 'doopsgezinde familie' alleen begrepen en verklaard kan worden vanuit de verschillende soorten, elkaar deels overlappende netwerken waarin de onderscheiden 'familieleden' optraden. Een relatief groot aantal van deze toenmalige Harlinger families kan men terugvinden in de serie Nederland's Patriciaat. Familiebesef lijkt zelfs bij huidige vertegenwoordigers van deze geslachten in ruime mate aanwezig, getuige het bestaan van familiearchieven en -collecties, van familiefondsen en -stichtingen. Ook familiebesef maakt, gelijk banden van vriendschap en partnerschap, deel uit van het door ons beoogde netwerkonderzoek.

Om een adequaat en indringend beeld te krijgen van netwerkvorming onder Harlinger doopsgezinden zal ook de relatie tussen dit samenstel van doopsgezinde families en de bestuurlijke en gereformeerde elites van Harlingen onderzocht moeten worden. Datzelfde geldt mutatis mutandis voor de zakelijke, familiale en culturele banden tussen de Harlinger doopsgezinde 'familie' en doperse families elders in de regio en de Republiek (het Koninkrijk). Daarbij zal onze aandacht vooral uitgaan naar banden met Amsterdam.

Voor en verder verscherping van ons beeld op het niveau van gezinnen, personen en bedrijven zal bij het schrijven van de monografie extra aandacht worden besteed aan die families waarvan relatief veel archivalia bewaard zijn gebleven of aan families die een heel sterke centrumpositie hadden binnen de gereconstrueerde doopsgezinde netwerken. Ons vooronderzoek wees uit dat met name de families Fontein en Stinstra (van oorsprong Waterlands), Braam, Hingst en Oosterbaan (van oorsprong Vlaams) en Hannema en Gratama (van oorsprong resp. gereformeerd en Fries/Hoogduits) daarvoor in aanmerking komen.

Gezien de beschikbare archivalia, ander bronnen (materiële cultuur), literatuur en de al aanwezige, nog te verzamelen én vooral nog te bewerken genealogische informatie heeft een reconstructie van de procesen van netwerkvorming onder Harlinger doopsgezinden over een periode van twee eeuwen alle kans van slagen.

Naar boven.

De context

In de in economisch opzicht dynamische periode 1580-1650 beleefde Harlingen, mede door de komst van Vlaamse migranten, een spectaculaire groei. Die komt naar voren in het gestegen inwonertal (van circa 2000 in 1550 naar ruim 8.000 in 1672), de nieuwe havens en de stadsuitleg. Rond het midden van de 17de eeuw waren de hout- en graanhandel op Noorwegen en het Oostzeegebied belangrijke pijlers van de Harlinger economie. Harlinger schippers voeren in opdracht van de eigen kooplieden, maar ook voor handelaren uit met name Amsterdam. De snelle groei van de scheepvaart had alles te maken met de opgang van Amsterdam als wereldhandelscentrum. Vermoedelijk was een meerderheid van Harlinger groothandelaren en grootschippers doopsgezind. De met de zeehandel samenhangende nijverheid en industrie beleefden in de 17de eeuw (tot circa 1660/1670) eveneens een grote opbloei. Naast beroepen als brouwers, looiers en touwslagers moet hierbij vooral worden gedacht aan kleiverwerkende industrie, de textielnijverheid, de zout- en zeepziederijen, scheepswerven, en papier- en houtzagmolens. De platteelbakkerijen en tichelwerken produceerden in belangrijke mate voor de export, terwijl het Harlinger zeildoek een grote reputatie genoot. (Marseille 1984; Faber 1967 en 1972; Lesger 1988, Nijboer 1995 & 2003)

Na het derde kwart van de zeventiende eeuw kwam er een kentering. Zo stagneerde de bevolking en liep daarna zelfs terug. Ook de voor Harlingen zo belangrijke Sontvaart zou drastisch aan betekenis gaan inboeten. Wel onderging in die tijd de charitatieve zorg veranderingen met de oprichting van nieuwe wees- en weduwenhuizen. (Spaans 1997) In de jaren veertig van de achttiende eeuw keerden vele Harlingers zich openlijk tegen het belastingsysteem, wat in hun ogen de economische malaise veroorzaakte. Vandaar dat Harlingen voorop liep in het Pachtersoproer van 1748. (Kuiper 1998)

Een eerste onderzoek door ons van fiscale data uit 1672, 1697, 1749 en 1796 wees uit dat Harlinger doopsgezinden sterk oververtegenwoordigd waren in de economische toplaag van de stad. Tijdens en na de Tweede Engelse Oorlog (1665-1667) leenden deze Harlingers grote sommen geld uit aan de Friese overheid, die grote financiële problemen kende.

In de bestaande literatuur wordt het aandeel van de doopsgezinden in de Harlinger bevolking voor de zeventiende eeuw op 20% geschat. Meer zeker is dat in 1796 maar ongeveer 8% van de Harlingers doopsgezind was. (Marseille 1984, Faber 1972) In de achttiende eeuw zou dus een sterke teruggang van het aantal doopsgezinden hebben plaatsgevonden. Naar ons inzicht kan van zulk een opvallende terugval moeilijk sprake zijn geweest. Onze eerste, voorlopige indruk is dat de schatting voor de zeventiende eeuw te hoog is geweest. Alleen nader onderzoek kan hier uitsluitsel geven.

Rond 1600 waren de doopsgezinden te Harlingen verdeeld in een Vlaamse, Friese, Hoogduitse en Waterlandse gemeente, terwijl er ook nog splintergemeenten als Oude Vlamingen en Oude Friezen bestonden. Het verenigingsproces begon in 1616, toen Friezen en Vlamingen fuseerden. In 1643 en in 1672 sloten respectievelijk de hogduitsers en Waterlanders zich daarbij aan. Vergeleken met andere regio's en steden kwam er in Harlingen al vroeg een Verenigde Doopsgezinde Gemeente. Wel hield een kleinere, meer orthodoxe groep (de Jan Jacobsgezinden) zich bewust afzijdig. (Blaupot ten Cate 1839) Opmerkelijk is overigens dat al rond 1674 er onder de doopsgezinden vrij veel gemengde huwelijken voorkwamen, dat wil zeggen dat een doopsgezinde man of vrouw gehuwd was met een veelal gereformeerde partner. Daarbij ging het met name om vrouwen van doperse huize.

Gaandeweg de achttiende eeuw lijken de rijkere Harlinger doopsgezinden zich intensiever te gaan bemoeien met de politieke verhoudingen in het gewest. Een en ander komt naar voren in hun betrokkenheid bij de Doelistenbeweging van 1748 en de patriottenbeweging van de jaren 1780. Zo komen we hen bijvoorbeeld tegen in patriotse excercitiegenootschappen en sociëteiten. Na de Revolutie van 1795 komen we deze doopsgezinden tegen in het Harlinger stadsbestuur en het provinciale bestuur. Tot dan toe hadden zij, vanaf het ontstaan van de doperse beweging in de zestiende eeuw, geen politieke ambten bekleed. Maar echt revolutionair waren de Harlinger menisten geenszins. Vandaar de aanduiding van hun voornaamste leraar in die revolutionaire tijd van de late achttiende eeuw als "priester van de Harlinger rijkdom". (Kuiper 1998, Bergsma e.a. 1987, Brood e.a. 1993)

Na de Bataafs-Franse tijd (1795-1813), waarin de Harlinger economie een sterke terugval doormaakte, bleven rijkere doopsgezinde families een duidelijk stempel zetten op het leven in dit havenstadje. Pas rond 1850 bezat Harlingen weer een bevolkingsomvang die overeenkwam met die van circa 1650. Wel zien we dat sommige families die generaties lang deel hadden uitgemaakt van de Harlinger doopsgezinde kringen naar elders vertrokken. Daar integreerden zij veelal in deftig-burgerlijke kringen, maar behielden tot op zekere hoogte hun economisch activisme, in zoverre een deel van hen niet overschakelde naar meer academische beroepen en intellectuele bezigheden. Al in de achttiende eeuw ontmoeten we onder de Harlinger doopsgezinden geleerden van naam en faam, die grote bibliotheken en schilderijencollecties hadden opgebouwd en verzameld. Kenmerkend was dat zij zich in hun culturele belangstelling richten op de Verlichting en meer Angelsaksisch dan Frans georiënteerd waren. Bekende namen zijn in dit verband de theoloog en Richardson-vertaler Johannes Stinstra (1708-1790), de medicus, toneelschrijver en historicus Simon Stijl (1731-1804) en de jurist en econoom Seerp Gratama (1757-1837), onder andere hoogleraar te Groningen. Zeventiende-eeuwse boedelinventarissen geven overigens aan dat toen al in Harlingen er veel zilverwerk en porselein in bepaalde families aanwezig was. (Sepp 1865/'66; Kuiper 1995a, 1996 en 1997)

Naar boven.

Bronnen

Een deel van onze genealogische data kan worden gevonden in bestaande literatuur en naslagwerken. Een niet gering deel zal nog ontleend moeten worden aan een bron als de Doop-, Begraaf- en Trouwboeken van Harlingen. Aanvullend onderzoek daarop zal moeten plaatsvinden via rechterlijke archieven (met name testamenten), stedelijke archieven (proclamatieboeken, inventarisatieboeken, fiscale data, wees- en autorisatieboeken, last- en veilgelden, gildearchieven), doopsgezinde archieven (Verenigde Doopsgezinde Gemeente te Harlingen, o.a. over armen- en wezenzorg), andere archieven (Sonttolregisters) en vooral ook familiearchieven. Het merendeel der archivalia is te vinden in Harlinger stadsarchief, Rijksarchief in Friesland te Leeuwarden en Gemeentearchief Amsterdam. Aanvullend genealogisch onderzoek in Centraal Bureau voor Genealogie is tevens gepland. Zie onder bronnen voor een omvangrijkere lijst van te raadplegen archivalia.

Naar boven.

Databank

Voor ons onderzoek is een grote hoeveelheid genealogisch materiaal verzameld van verscheidene Harlinger geslachten (o.a. Fontein, Stinstra, Braam, Oosterbaan, Gratema en Hannema). Voor veel geslachten is een gepubliceerde genealogie beschikbaar. Niettemin moet in een aantal gevallen nog zelf onderzoek verricht worden. (Zie bijlage voor een overzicht.) Deze gegevens worden momenteel in een databestand verwerkt. Tevens worden de genealogische overzichten in een hypertekst formaat (HTML) beschikbaar gemaakt en aan elkaar gekoppeld. Op deze manier kunnen de verwantschapsrelaties ook op een meer tentatieve wijze onderzocht worden, ook door een ander - in het bijzonder genealogisch geïnteresseerd - publiek.

Naar boven.

Methoden

Figuur 1. Genealogische diagram, type Rivers.

Figuur 1

Figuur 2. Een p-graaf

Figuur 2

Bij de reconstructie en analyse van de sociale netwerken zal gebruik gemaakt worden van vrij nieuwe methoden en technieken. Zo zal bij de analyse van de onderlinge verwantschapsrelaties gebruik gemaakt worden van de door Douglas R. White geïntroduceerde p-grafen. Dit zijn diagrammen/matrices van verwantschapsnetwerken die met behulp van de wiskundige grafentheorie te analyseren zijn. P-grafen zijn ontwikkeld als alternatief voor de thans veelgebruikte genealogische diagrammen (voor het eerst gebruikt door Rivers in 1910) waarin mannen door driehoekjes worden voorgesteld, vrouwen door rondjes en relaties (afstamming en huwelijken) door lijnen. (Figuur 1.) In een p-graaf wordt een verwantschapsnetwerk als een graaf weergegeven waarbij alleenstaanden of echtparen de knopen en afstammingslijnen de takken zijn. (Figuur 2.) Deze representatie heeft twee belangrijke voordelen. Ten eerste wordt de grafische weergave aanzienlijk helderder. Zelfs vrij grote netwerken met veel endogame relaties kunnen begrijpelijk in beeld worden gebracht. Ten tweede kan mathematische netwerkanalyse gebruikt worden om zaken als huwelijksstrategieën, de vorming van subgroepen en endogamie op te sporen. (Harary & White 2001; White 1997; White & Jorion 1992 en 1996)

Misschien nog wel interessanter dan een analyse van het verwantschapsnetwerk in zijn geheel, zijn analyses van zowel endogeen ontdekte als exogeen gedefinieerde subnetwerken. Het zou bijvoorbeeld interessant zijn om te onderzoeken hoe de verwantschapsrelaties waren tussen de leden van het toneelgezelschap dat aan het eind van de achttiende eeuw in Harlingen bestond. Of hoe die relaties waren binnen de economische elite van Harlingen. (Cf. Leendertz. 1926, Nijboer & Kuiper 2002) Op deze wijze worden verwantschapsnetwerken expliciet gekoppeld aan andere sociale netwerken en wordt het perspectief stapsgewijs verlegd van abstracte geaggregeerde structuren naar het handelen in de dagelijkse praktijk.

Naar boven.

Relevantie van het onderzoek

Wetenschappelijke relevantie

Het voorgestelde onderzoek is op verschillende terreinen relevant. Voor de economische geschiedschrijving ligt de relevantie op het terrein van de ondernemersgeschiedenis. De inbreng van doosgezinde entrepreneurs, inclusief die van Harlingen, is voor de geschiedschrijving van de Republiek moeilijk te overschatten. (vergelijk Lesger & Noordgraaf 1995) Met ons voorstel van onderzoek wordt ook aangesloten bij de meest recente ontwikkelingen in de economische historiografie, namelijk die waarin mensen (individuen in netwerken) centraal staan. (vergelijk Lesger 1996 en Klein & Veluwenkamp 1993) Daarnaast bestaat er internationaal, met name in de Verenigde Staten, grote belangstelling voor het economisch, cultureel en politiek optreden van doopsgezinde gemeenschappen en netwerken. Daarbij wordt getracht de zorgvuldige bronnenstudie van historici te verbinden met sociologische en antropologische inzichten. (vergelijk Redekop 1995 en Trompetter 1994) Tenslotte kan dit onderzoek naar de culturele netwerken van Harlinger Doopsgezinden licht werpen op de ontwikkelingsgang van de Verlichting in de Republiek die zich eerder kenmerkte door op godsdienst geschoeide tolerantie dan door deïsme of atheïsme. (vergelijk Israel 1999)

Naar boven.

Maatschappelijke relevantie

De analyse van onderlinge verwantschapsrelaties op basis van een door Douglas R. White geïntroduceerde wiskundige methode van p-grafen biedt gerede kansen om de kloof tussen genetisch en historisch verwantschapsonderzoek te dichten. (vergelijk McKusick 2000). Ook kan ons historisch onderzoek nader licht werpen op de onderlinge vervlechting van processen van elite- en netwerkvorming zoals die thans naar voren komen in recent onderzoek van sociologen over sociale stratificatie in hedendaagse (Europse) samenlevingen. (vergelijk Dronkers 2000, 2003)

Naar boven.